BRONNEN BOREN.
Water af- en aanvoer is erg belangrijk.
In de zomermaanden is er vaak een tekort aan water. Als er geen goede sloot aanwezig is, van waaruit in de zomer kan worden beregend, wordt vaak beregend met grondwater. Voor zover niet aanwezig wordt in deze periode alvast een bron geboord. Waterschappen geven voor het boren een vergunning af.
DRAINAGE AANLEG/ONDERHOUD.
Afvoer van water in een periode dat het erg nat is kan bovengronds via greppels of via drainage in de grond. De buizen die daar liggen kunnen verstopt raken en worden in een rustiger periode schoongespoten. Lelies worden vaak onder gunstige omstandigheden geplant, maar het rooien gaat niet ieder jaar even makkelijk. Het rooitijdstip ligt in de herfst en dan weet je dat het aantal werkbare dagen afneemt. Door te kiezen voor goed gedraineerd land kan de teler snel weer door met rooien. In een regenrijke periode moet een drain in een dag zeker vijf liter water per m2 kunnen afvoeren. Eén millimeter neerslag is gelijk aan 1 liter water per m2. Een bui van 5 mm. is dus gelijk aan 5 liter water per 24 uur. Van tijd tot tijd worden de drains gecontroleerd op hun werking. Soms wordt zelfs besloten extra drainage aan te brengen.
SLOTEN SCHOONMAKEN.
Voor de afvoer van water is een schone sloot van groot belang. In de winter schuilen diverse dieren nog in de begroeien langs de slootkanten.
BEMESTEN.
Voor een goede groei wordt er bemest. Lelietelers bemesten graag met organische mest. Door wettelijke bepalingen is dat echter maar beperkt toegestaan. De vrees bestaat dat de mineralen uitspoelen naar het grondwater. Kunstmest kan veel preciezer worden gedoseerd, het bestaat voornamelijk uit stikstof, kali en fosfaat. Omdat stikstof makkelijk uitspoelt wordt dat in de loop van het seizoen nog aangevuld.
BEKALKEN.
Als uit analyses blijkt dat de grond erg is verzuurd kan dat worden verholpen door het strooien van kalk (Calcium). Kalk is vaak erg fijn verdeeld. Tijdens het uitrijden kan het daardoor stuiven. De grond wordt wit.
FREZEN
Wil je lelies planten dan zul je de grond moeten bewerken. De grond wordt gefreesd om aanwezige kluiten fijn te krijgen. Daardoor zal het platresultaat beter zijn. Door het frezen is er meer lucht in de grond gekomen en is het onkruid ondergewerkt.
PLOEGEN.
Lelies kunnen op zand-, zavel- en kleigrond worden geteeld. Ruim voor het planten moet er geploegd worden. De grond kan dan nog enigszins bezakken en is dan minder droogtegevoelig.
PLANTGOED GEREED MAKEN.
Om de groei zo gelijkmatig mogelijk te laten verlopen worden de bollen gesorteerd in grootte: de verschillende maten worden in het voorjaar afzonderlijk opgeplant. Leliebollen bestaan uit een aantal vlezige verdikte bladdelen zonder een mooie huid, zoals bij tulpen. Deze vlezige bladdelen, schubben genoemd, bevatten reservevoedsel. Gezonde, goed uitgegroeide en nauwkeurig geselecteerd bollen mogen worden gebruikt voor vermeerdering als ze zijn goedgekeurd door de Bloembollenkeuringsdienst (BKD). Het liefst worden geheel virusvrije bollen gebruikt. Schubben worden in de schuur vlakbij de bolbodem afgebroken en daarna een periode in kisten in klimaatcellen bewaard. Op de wondvlakken ontstaan dan nieuwe bolletjes die in een aantal maanden uitgroeien tot nieuw plantgoed. In het volgende seizoen worden de bollen die aan de schubben zijn gegroeid geplant. Afhankelijk van de soort duurt het één of twee jaar voordat de bollen groot genoeg zijn om te worden afgeleverd aan een bloembollenteler: dat wil zeggen iemand die de bloemen gaat verkopen.
PLANTBEDBEHANDELING.
Om zo goed mogelijk resultaat te krijgen wordt er op bedden geplant. Bij overvloedige regenval wordt dan het water snel bovengronds afgevoerd. Als er kans is op ziekten wordt soms een gewasbeschermingsmiddel ingewerkt.
PLANTEN.
Omdat bij leliebollen de wortels nog aan de bol zitten vraagt het planten veel aandacht. De bollen moeten regelmatig over de grond worden verdeeld. Daarvoor zitten er vaak een aantal mensen in de plantkar om het plantgoed met de hand uit elkaar te halen. Vanwege het machinaal rooien worden lelies bij voorkeur geteeld op lichte zavel- en zandgronden. Het organischestofgehalte van de grond is heel belangrijk. Lelietelers kiezen graag voor een grond met behoorlijk organischestofgehalte: een betere bodemstructuur, meer bodemleven en een betere vochtvoorziening zijn daarvoor belangrijke argumenten. Er is ook een nadeel: dit type gronden is vaak rijk aan onkruidzaad.
BEREGENEN.
Om een goede groei te realiseren worden lelies bij een neerslag tekort beregend. In de eerste maanden is het belangrijk dat de bovenste vijf tot vijftien centimeter vochtig blijft. Het kleinste plantgoed, de schubben, wortelen zeer ondiep. Maar ook het groffere plantgoed is erg kwetsbaar. Dat komt doordat de lelieplant tot aan de bloei voor een groot gedeelte afhankelijk is van de stengelwortels die boven de bol worden gevormd. Na de bloei (of als de bloemknoppen verwijderd zijn) komen de bolwortels meer tot ontwikkeling en kan de lelie vocht aantrekken uit diepere grondlagen. Beregenen gebeurt uit oppervlaktewater of, als dat niet aanwezig is vanuit grondwater. Daarvoor wordt dan een bron geboord. Voor het aanleggen en benutten van een bron is een aanlegvergunning vereist.
ONKRUIDBESTRIJDING.
Onkruiden zijn voor de teler ongewenste planten, omdat ze voedingstoffen en vocht onttrekken. Ze nemen licht weg en nemen ruimte in. Dit alles gaat ten koste van de groei van de lelie. Veel onkruid veroorzaakt een vochtiger microklimaat. Door een vochtig klimaat neemt de kans op vuuraantastingen toe. Soms zijn ze zelfs waardplant voor aaltjes of virussen. Door het ploegen en frezen zijn onkruiden al mechanisch bestreden. Rond en na de opkomst kunnen diverse chemische middelen worden ingezet. Telers zullen de onkruiden herkennen. Door te beginnen op schoon land worden veel problemen voorkomen. Vooraf kan door de grondbewerking (ploegen, frezen, schoffelen) al een gerichte bestrijding worden uitgevoerd. Met de huidige chemische middelen is het mogelijk het onkruid te bestrijden vrijwel zonder de lelies te remmen in hun groei. Welk middel het beste gebruikt kan worden hangt af van de onkruidvegetatie en de geldende richtlijnen. Er zijn duidelijke wettelijke richtlijnen. In het algemeen maken telers gebruik van lage doseringssystemen: met een kleine hoeveelheid middelen de onkruiden al in een jong stadium verwijderen. Dat betekent voor de teler: nauwkeurig waarnemen en vaker terugkomen. Onkruidbestrijding gaat vaak ten koste van de groei van het gewas. Telers zijn daarom terughoudend bij de inzet van middelen. In Nederland mogen alleen gewasbeschermingsmiddelen en biociden verhandelt en gebruikt worden die op grond van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden zijn toegelaten. Uitzonderingen daargelaten, worden toelatingen verleend door het Ctgb. Controle op naleving vindt plaats door de Nieuwe Voedsel en Waren Autoriteit (NVWA).